De mujuniyyat van Abu Nuwas

Gepubliceerd op Gecategoriseerd als Literatuur

Gepubliceerd in 2014/1 Klassiek-Arabische poëzie

In de klassiek-Arabische poëzie valt er nog veel te ontdekken, zoals gedichten over drank, herenliefde en ongodsdienstige uitingen. Deze gedichten, die vaak tegelijkertijd humoristisch en aanstootgevend zijn, geven een onverwacht beeld van de vroeg-islamitische cultuur. De beroemde achtste-eeuwse dichter Abu Nuwas blonk uit in deze gedichten en verhief het tot een zelfstandig genre, de mujuniyyat.

Bacchanalen, blasfemie en sodomie zijn niet het eerste waar men aan denkt bij klassiek Arabische poëzie, en al helemaal niet in een islamitische context. Toch werden er in de tijd dat de islamitische dogma’s werden gevormd, met alle wetgevingen, waarden en normen die daarbij horen, gedichten geschreven die in hun bandeloosheid Markies de Sade makkelijk evenaren. Deze gedichten, de zogeheten mujuniyyat, of mujungedichten, laten een kant zien van de klassiek-Arabische poëtische traditie die spottend, libertijns en vooral erg humoristisch is, zoals het volgende gedicht van al-Wa‘wa al-Dimashqi (gest. 980/1000).

Toen de geest van de lichten
Begon te sluipen in het lichaam van duisternis
En de nachtsterren in de ochtend
Vluchtten voor de irissen van de mensheid
En de haan onophoudelijk een spotternij
Op de slaap voordroeg voor het opstaan
Weersprak ik met daden en woorden
Wat de moëddzin zei in refrein:
Hij zei: — Haast u tot het gebed! —
En ik zei: — Haast u tot de wijn! — [1]

In dit gedicht komen al twee van de drie belangrijkste thema’s van de mujun-poëzie aan de orde: wijn en spotten met het geloof. Het derde thema is erotiek. Deze erotiek is vaak homoseksueel en, naar huidige maatstaven, pedofiel van aard. Deze thema’s zijn niet uniek voor de mujun-poëzie, wijn- en (heren)liefdespoëzie zijn zelfstandige genres binnen de klassiek Arabische poëzie, bekend als respectievelijk khamriyyat en ghazal. Het expliciete en spottende of rebelse karakter van het gedicht, vooral ten opzichte van het geloof, maakt echter dat het tot de mujun-poëzie gerekend kan worden.

Een verwerpelijk en schaamtevol genre
Mujun betekent losbandigheid of schaamteloosheid. Het is afgeleid van het werkwoord majana, wat in het klassiek Arabisch zoiets betekent als ‘het kan hem niets schelen wat hij doet of wat er tegen hem gezegd wordt’.[2] Volgens Ibn Manzur’s Lisan al-Arab is iemand majin als diegene ‘obscene en verwerpelijke handelingen verricht, en schaamtevolle, schandalige daden begaat, zonder zich iets aan te trekken van afkeuring of berisping.’[3] Het woord heeft een asociaal, of eerder antisociaal, karakter. Menig mujun-gedicht richt zich dan ook tegen de mensen die hun afkeuring over deze losbandigheden uitspreken:

Ach verwijter, waarom genees je niet van jouw kritiek,
Vermeerder niet de schande van een hartstochtelijke gek
Och criticaster, ik geef het dagelijks glas niet op,
En mijn zoektocht naar het verbodene kent geen stop
Ik zal mijzelf niet vertragen in het begaan van het obscene,
En ik zal mijn oren niet uitschakelen voor laakbaarheden [4]

Dit is het eerste deel van een lang gedicht van Abbasidische dichter Abu Nuwas (ca. 756-8/813-5). Naast het antisociale karakter is mujun vooral ook bedoeld als vermaak. Mujuniyyat bevatten vaak een punchline, een rake slotzin die de toehoorder of lezer kan verrassen. Ze kunnen ook een parodie zijn op oudere gedichten (de beroemde pionier van de Arabische poëzie uit de zesde eeuw, Imru al-Qays, is vaak de pineut). Het begrijpen van zo’n parodie vraagt veel voorkennis, maar de rake slotzin kan wel eenvoudig gedemonstreerd worden. Het volgende gedicht is van de kalief al-Walid Ibn Yazid (reg. 743-744), die beschrijft hoe hij zijn nichtjes hoort rouwen om hun gestorven vader Hisham:

Ik hoorde op een nacht
’t was achter de gebedsplaats – een geluid:
’t waren de dochters van Hisjaam,
die weenden om hun vader.
Zij weenden om een sterk en nobel man
die hun tot grote steun was.
Maar ik moge een flikker zijn
Als ik ze niet ga neuken. [5]

Vanwege het onkuise karakter van de mujun-poëzie is dit genre onderbelicht gebleven in literatuuronderzoeken. In 2005 bracht Ewald Wagner een bundel uit met de mujuniyyat van Abu Nuwas. In het voorwoord schrijft hij veertig jaar geleden al aan deze verzameling met schaamteloze gedichten te zijn begonnen, maar dat de publicatie destijds met klem werd afgeraden door oudere collega’s, omdat hij zijn prille wetenschappelijke carrière om zeep zou helpen met deze obsceniteiten. [6] Pas na zijn pensioen achtte hij de tijd rijp om de bundel te publiceren. De reden van deze afwijzende houding is dat mujun-poëzie wordt gezien als plat vermaak, niet als een onderwerp van een wetenschappelijke studie. Deze gedichten zijn ook niet zomaar in elke boekhandel in de Arabische wereld te verkrijgen. Het spreekt haast voor zich dat de wat vromere Arabische boekhandel ze niet op voorraad heeft, ook al hebben ze de tand des tijds doorstaan. [7]

De laatste jaren decennia is hier gelukkig verandering in gekomen, ook in Nederland. Zo schreef arabist Arie Schippers in 1990 het artikel ‘On-islamitische uitingen in de klassiek Arabische literatuur’, [8] en kwam in 2000 de bloemlezing Een Arabische tuin uit, met daarin ook mujun-gedichten ingeleid en vertaald door Geert Jan van Gelder, waarbij ook aandacht is voor mujun-gedichten. [9] Schrijver Hafid Bouazza heeft inmiddels ook verschillende bloemlezingen met vertalingen van klassiek Arabische gedichten uitgebracht, waarbij vooral de bundels Om wat er nog komen moet en Niets dan Zonde veel mujun-poëzie bevatten. [10]

Die ouwe viespeuk!
De bekendste dichter van de wijn en (homo-)erotiek is Al-Hasan ibn Hani alHakami, beter bekend als Abu Nuwas. Wat we weten van Abu Nuwas komt voornamelijk uit de collecties van zijn gedichten die na zijn dood zijn samengesteld, waarvan de collectie van Hamza al-Isfahani (gest. 971) en Abu Bakr al-Suli (gest. 946) de belangrijkste zijn. In de collectie van al-Isfahani worden de gedichten voorzien van commentaar en ingeleid met verhalen over Abu Nuwas. Een protegé van Abu Nuwas, Abu Hiffan al-Mihzami (gest. ca. 870), heeft de dichter persoonlijk gekend, verkeerde in dezelfde kringen en heeft op basis daarvan de Akhbar Abi Nuwas (‘De berichten over Abu Nuwas’) geschreven. Uit deze verhalen blijkt een zekere samenhang te zijn tussen de gedichten en het gedrag van de dichter zelf, al blijft het de vraag in hoeverre de verhalen niet zijn aangedikt of verzonnen. De verhalen uit deze collecties zijn in ieder geval een rijke bron voor de legendes die rondom Abu Nuwas hangen.

Abu Nuwas werd rond 757 geboren in Ahvaz, in het zuid-westen van Perzië. Nadat Abu Nuwas de koranschool had doorlopen in Basra, en een hafiz (koranreciteur) was geworden, werd hij door de dichter Waliba ibn al-Hubab meegenomen naar Kufa om het dichten te leren. Van Waliba leerde hij behalve dichten ook de fijne geneugten des levens zoals drank en knapenliefde. Van Waliba is het volgende gedicht bekend:

Ik zei tegen mijn drinkgenoot in afzondering: —
Leg je hoofd zo tegen mijn hoofd aan
En ga een tijdje voor mij op je zijde liggen
Want ik ben een man die neukt zijn kompaan [11]

Abu Nuwas lijkt voorbestemd te zijn om mujuniyyat te schrijven. Het verhaal gaat dat tijdens hun eerste ontmoeting, na wat drank en spijs, de oudere Waliba de blote billen van de jonge Abu Nuwas kuste, waarop de dichtersleerling een scheet liet. Waliba schold de jongen uit, en Abu Nuwas antwoordde: ‘Welke andere beloning kan er zijn voor degene die een kont kust, behalve een scheet!’ [12] Grof, vulgair en gevat, zo stond Abu Nuwas vanaf het begin bekend en zijn reputatie is sindsdien niet veel veranderd. Zo was ik eens bezig met mijn bachelorscriptie over Abu Nuwas, toen er een Marokkaanse elektriciën langskwam om iets te repareren. Toen hij de opengeslagen boeken over Abu Nuwas zag begon hij te lachen en riep: ‘Ha, die ouwe viespeuk!’ Blijkbaar doen zijn gedichten het nog steeds goed onder Marokkaanse jongeren.

Na zijn opleiding kwam Abu Nuwas terecht aan het hof van kalief Harun al-Rashid in Bagdad. Hier ontwikkelde hij zijn dichtkunsten, wat hem twee gevangenisstraffen en een tijdelijke verbanning naar Egypte opleverde, wegens ketterij en het beledigen van de kalief. [13] Na de dood van Harun al-Rashid dichtte hij voor diens zoon, kalief al-Amin, die volgens de verhalen net zo losbandig was als Abu Nuwas. Naar verluidt deelden al-Amin en Abu Nuwas een liefde voor baardloze knapen, een passie waar de moeder van al-Amin zich niet in kon schikken. Uit angst dat haar zoon geen troonopvolgers zou verwekken, aldus de overlevering, bedacht de kaliefsmoeder het concept van de ghulamat: slavinnen verkleed als knapen, met kort haar en net zo weinig borsten als dat de knapen baarden hebben, om zo haar zoon erin te luizen en wettige seks te laten hebben. Deze ghulamat fungeren als schenkers bij drankgelagen en Abu Nuwas denkt er het zijne van:

Menig sluwe vrouw pronkt met een prachtig gezicht,
als het licht van de bliksem in een vleugel van de duisternis.
Ze zag het uiterlijk van de knaap als volmaakter in schoonheid,
en staand dichterbij de zonden en ondeugden.
Ze hield niet op zich zo te gedragen tegenover hem tot
ze op hem leek in het doen en spreken.
[…]
Heur haar hangt los langs de slapen en achter opgekropt,
Het loshangen van haar mouwen is zoals een knaap dat doet.
Stel je eens voor, ze deed hem na en overtrof hem daarin,
met haar prachtige lichaam en kleding
Maar hoe kan zij in alle mogelijkheid het gat stoppen
in de ruime schoot die niet dicht kan gaan?
[…]
Is zij, dat verandert in iets dat menstrueert elke maand,
en een jong voortbrengt in elk jaar,
Gelijk aan een baardloze, zoet en helder van wangen,
een sieraad voor de Laatste Dag en de Wederopstanding? [14]

Het is een terugkerend thema in een aantal mujuniyyat van Abu Nuwas, deze vergelijking tussen mannen en vrouwen, of eerder knapen en slavinnetjes, waarbij de voorkeur uiteindelijk uitgaat naar de knaap. In een wat bekender gedicht wordt de dichter, tegen zijn gewoonte in, verliefd op een slavin in jongenskleren, een ghulama, en hij verleidt haar met wijn en poëzie, tot ze tranen laat van angst voor de zonde:

Ik bleef maar vriendelijk en zei tegen mijzelf:
Het meisje is nog maagd; een maagd is altijd bang
Toen wij het echter eens waren geworden, stak ik van wal,
op naar de volle zee. — O mensen, ik verdronk in de baren!
En als ik niet mijn jongen had geroepen, als hij mij niet
de reddingslijn had toegeworpen, dan was ik gezonken op de bodem.
Toen zwoer ik: van mijn leven zal ik nooit op zee veroveringen maken:
alleen op ruggen wil ik reizen. [15]

Niet alle gedichten van Abu Nuwas zijn mujuniyyat, zo wordt hij ook geroemd voor zijn gedichten over de jacht, zijn lofprijzingen en satires, en getuigt zijn stijl ook van veel kennis. Maar het bekendst is hij geworden door de wijngedichten en de spottende en frivole gedichten die zijn reputatie als listige verleider met een scherpe tong bekrachtigen, zoals overgeleverd in de collecties van al-Suli en al-Mihzami. Hierdoor is Abu Nuwas terug te vinden in de verhalen van Duizend-en-een-nacht als de listige hofnar van Harun al-Rashid en leeft hij voort als de gewiekste schelm Abunuwasi in de Swahili volksverhalen. [16] Op de planeet vernoemd naar de Romeinse god van poëzie en listen, Mercurius, is in 1976 een grote krater naar Abu Nuwas vernoemd, de invloed van deze ouwe viespeuk reikt zelfs het buitenaardse!

Losbandigheid
In tegenstelling tot de klassieke wijngedichten, de khamriyyat, waarbij wijn kunstig wordt beschreven en vaak ook een metafoor is voor religieuze thema’s,[17] speelt wijn bij mujun een meer instrumentale rol. Wijn is geen doel op zich, maar een middel om losbandigheid te bereiken en een manier om het religieuze gezag te ondermijnen:

Oh Sulayman, zing voor mij
En geef me een glas wijn
Dus als de wijn weer langs komt
Grijp het en geef het aan mij!
Geef mij een glas afleiding
Van de roep van de moëddzin
Geef me wijn om openbaar te drinken
En sodomiseer en neuk mij onmiddellijk.18

De enige religieuze connotatie die wijn bij dit gedicht heeft voor Abu Nuwas, is dat die hem van het bidden afhoudt. Daarnaast moet de wijn in gezelschap gedronken worden, als het even kan gevolgd door gesodemieter:

Iemands genot is pas volmaakt wanneer hij drinkt
met baardeloze knapen als zijn drinkgenoten:
één zingt voor hem, de ander spreekt een zegenwens
wanneer hij hem de wijn aanreikt.
En telkens als hij een van beiden kussen wil
laat hij zijn mond hem kussen.
Gezegend zij de tijd dat ik met hen
de nacht doorbracht! Hoe heerlijk was het!
Wij dronken haar, gemend en ongemengd,
en onze regel was: wie er in slaap valt neuken we. [19]

Al helemaal tijdens de ramadan moet er volgens de dichter gedronken worden:

Wanneer het tijd is
Om te vasten en te bidden
Weer het vasten af met drank,
En haal de vijf gebeden door met slaap[20]

Drinken tegen het vasten, slapen tegen het bidden. En dat niet alleen, de dichter zegt ook ’s nachts zijn lippen te laten zwoegen op de wangen van baardloze knapen.[21] Wijn drinken en het bedrijven van de knapenliefde worden hier gerichte acties, niet alleen tegen het geloof, maar tegen de hele maatschappij. Het gaat niet enkel om het genot van de dichter. Hij wil dit alles in het openbaar uitvoeren en roept anderen op dezelfde losbandigheid te tonen:

Toon je liefde, zich aankondigend
Voor baardlozen en eunuchen!
Laat de mensen ontwaken
Die raaskallen over vrouwen! [22]

Deze losbandige en rebelse houding is zeker niet uniek voor Abu Nuwas, noch is deze nieuw in de klassiek Arabische poëzie, al weet deze wel tot nieuwe hoogtes te brengen. Er zijn nog talloze voorbeelden van dit soort gedichten, de een nog explicieterdan de ander (zie vooral de bloemlezingen van Hafid Bouazza). Deze gedichten van Abu Nuwas laten echter goed zien wat mujun-poëzie inhoudt.

Welk beeld geeft dit ons nu van de klassiek Arabische periode? Het lijkt erop dat men in die tijd vrijer kon zijn dan in hedendaags Irak of Egypte. Toch is het maar de vraag of dat echt zo is, of deze gedichten een werkelijkheid beschrijven of dat ze enkel amuseren. In de Koran staat dat dichters ‘zeggen wat zij niet doen’ (26:226), en dat zou hier ook het geval kunnen zijn. [23] Het onderzoek naar deze gedichten en naar de ontvangstgeschiedenis ervan kan meer licht werpen op de tolerantie van de klassiek Arabische maatschappij, en populaire vertalingen zoals die van Hafid Bouazza en Geert Jan van Gelder kunnen de publieke opinie over die periode zeker nuanceren. Het geeft in ieder geval een vrolijker beeld van de klassiek Arabische periode, en wie enkele mujun-gedichten uit het hoofd kan leren, is in het café verzekerd van lachers.

Yasser Ibrahim is master-student MiddenOosten Studies aan de Universiteit van Amsterdam en schreef zijn bachelorscriptie over
de mujuniyyat van Abu Nuwas.

  1. Hafid Bouazza, Niets dan zonde. Amsterdam, 2012, pag. 79.
  2. E.W. Lane, An Arabic-English Lexicon. Londen 1863-1893. Zie ook Julie Scott Meisami, ‘Arabic Mujūn Poetry: The Literary Dimension’ in: F. de Jong (red.), Verse and the Fair Sex: Studies in Arabic Poetry and in the Representation of Women in Arabic Literature. Utrecht, 1993.
  3. Ibn Manzūr, Lisān al-‘Arab al-muhīt, red. Y. Khayyāt en N. Mar‘ashlī. Beiroet, 1970. Zie ook Meisami, ‘Arabic Mujūn Poetry’. Abū Nuwās, Der Dīwān des Abū Nuwās: Teil V, red. E. Wagner. Beiroet, 2005, pag. 92-94. Eigen vertaling.
  4. Geert Jan van Gelder, Een Arabische Tuin. Amsterdam, 2000, pag. 177-178. Van Gelder laat het woord ‘gebedsplaats’
    onvertaald: moesalla.
  5. Ewald Wagner in: Abū Nuwās, Der Dīwān des Abū Nuwās, pag. xiii.
  6. De Iraakse dichter en onderzoeker Jamal Juma’a heeft verschillende werken en bloemlezingen over erotische literatuur uit de klassiek Arabische periode uitgebracht, welke al snel verboden werden in de Arabische wereld door het religieuze gezag. Onder de toonbank zullen ze vast nog wel te krijgen zijn.
  7. Arie Schippers ‘On-islamitische uitingen in de klassieke Arabische literatuur’, Sharqiyyāt, 1990. 38
  8. Geert Jan van Gelder, Een Arabische tuin, pag. 244-260. Van Gelder heeft recentelijk nog een artikel gepubliceerd met gedichten ‘Against Ramadan’, geïnspireerd door het artikel van dr. Arie Schippers.6
  9. Hafid Bouazza, Om wat er nog komen moet. Amsterdam, 2008, en Niets van zonde.1
  10. Bouazza, Niets dan zonde, pag. 222.
  11. Philip F. Kennedy, Abū Nuwās: A Genius of Poetry. Oxford, 2005, pag. 4.
  12. Kennedy, Abū Nuwās, pag. 23-25.
  13. Abū Nuwās, Der Dīwān des Abū Nuwās, pag. 92-94. Eigen vertaling
  14. Van Gelder, Een Arabische tuin, pag. 247-248.
  15. Kennedy, Abū Nuwās, pag. 27.
  16. Zie het stuk van Johan Weststeijn, ‘Wijnpoëzie en wijnverbod’, elders in deze ZemZem.
  17. Abū Nuwās, vertaald in Engels door Th. Emil Homerin, uit J.W. Wright Jr., ‘Masculine Allusion and the Structure of Satire in Early ‘Abbāsid Poetry’, in: J.W. Wright Jr. & Everett K. Rowson (red.), Homoeroticism in Classical Arabic Literature. New York, 1997, pag. 12.
  18. Van Gelder, Een Arabische Tuin, pag. 259.
  19. Abū Nuwās, Der Dīwān des Abū Nuwās, pag. 212. Eigen vertaling. Zie ook Geert Jan van Gelder, ‘Poets Against Ramadan’,
    Quaderni di Studi Arabi, vol. 5/6, pag. 103-119.
  20. Abū Nuwās, Der Dīwān des Abū Nuwās, pag. 221. Eigen vertaling.
  21. Abū Nuwās, Der Dīwān des Abū Nuwās, pag. 99. Eigen vertaling.
  22. Zie Van Gelder, ‘Poets Against Ramadan’, pag. 119 voor deze suggestie.

Wat leuk dat u geïnteresseerd bent in ZemZem!

Vaste lezer worden? U kunt in onze webshop een jaarabonnement afsluiten (22,50 per jaar). Ook kunt u hier losse nummers bestellen.