Op de muren van Osmaanse moskeeën hingen vaak prachtig versierde vogelhuisjes. Een verhaal over de zorg voor stadsdieren van Utrecht tot Istanboel.
Gepubliceerd in 2025/1 Kat, Kameel, Kameleon
Het is een zonnige dag in Utrecht wanneer ik het Moskeeplein oploop. Het geluid van fladderende stadsduiven komt me al tegemoet. Eenieder die de Ulu-moskee bezoekt wordt bij de ingang begroet door het koeren en fladderen van de grijze stadsvogels. Maar vandaag zijn het niet alleen stadsduiven die het Moskeeplein met hun aanwezigheid sieren. Rondom de ingang van de moskee hupsen drie aanzienlijk kleinere bruine vogeltjes: huismusjes.
De huismus, het oer-Nederlandse vogeltje, komt oorspronkelijk uit het Midden-Oosten. De vogelsoort is daar verschenen met de opkomst van de landbouw. Toen de landbouw zich vervolgens verder verspreidde over het Euraziatische continent, spreidde ook de huismus haar vleugeltjes verder uit. Vandaag de dag is de huismus vrijwel overal ter wereld te vinden waar mensen zijn. Mensen zijn een belangrijk onderdeel van het ecosysteem van de huismus. De vogeltjes leven namelijk van de zaden die wij planten en de kruimels en voedselresten die wij achterlaten.
Net als op het Moskeeplein in Utrecht waren huismusjes ook in het Osmaanse Istanboel vaak rond moskeeën te vinden. Dat had te maken met het feit dat deze plekken veelvuldig werden bezocht door mensen – een potentiële voedselbron voor de vogels. Maar waar stadsvogels in Nederland vaak verdreven of hoogstens getolereerd worden, werd de aanwezigheid van vogels rondom de moskeeën in Istanboel juist aangemoedigd. Zodanig zelfs, dat er op de muren van Osmaanse moskeeën kleine vogelmoskeetjes werden gemaakt. Waar wij vandaag de dag in Nederland vogelhuisjes met een puntdak maken, zo maakten de Osmanen hun miniatuurvogelmoskeeën met minaretten, koepels en decoratieve elementen.
Verder lezen? Bestel het nieuwe nummer in onze webshop
