In het tweede boek van Rumi’s Masnavi lezen we een verhaal over een gesprek tussen een bedelaar en een vooraanstaand persoon die tussen de kinderen op een stokpaardje rijdt. Het is een zogenaamde ‘wijze krankzinnige’. Aan de hand van een analyse van dit verhaal, bespreekt Amin Ghodratzadeh de rol van krankzinnigheid in Rumi’s werk.
Gepubliceerd in 2023/2 Rumi.
Een bedelaar is op zoek naar een wijs persoon die hem zou kunnen helpen met het vinden van een echtgenote. Hij vraagt of er zo’n persoon aanwezig is in de stad en hoort dat er een wijze man is, maar die is wel krankzinnig of doet zich zo voor. Die wijze krankzinnige speelt paardjerijden met een rieten stok tussen de kinderen. Hierop volgt een intermezzo waarin de verteller een relaas houdt over de manier waarop de wijze krankzinnige zich verhoudt tot de ‘normale mens’. De moraal van dit verhaal is dat een wijze krankzinnige zelf uitmaakt tot wie hij zich verhoudt, en dat het belangrijk is dat andere mensen zich hiervoor openstellen.
In het volgende verhaal vraagt de bedelaar de wijze krankzinnige of hij hem kan helpen met een belangrijke kwestie: hij wil namelijk weten met welke vrouw in zijn straat hij moet trouwen. De wijze krankzinnige geeft hem drie opties: hij kan kiezen uit een maagd, een weduwe en een gehuwde vrouw met kind. Hij legt uit dat bij de eerste optie de vrouw volledig bezit is van de man, bij de tweede maar half en bij de derde optie helemaal niet. Dan gaat hij weer tussen de kinderen paardjerijden. De man roept hem terug en vraagt hem, na enig gevlei, waarom hij zich toch zo gedraagt. De wijze krankzinnige legt uit dat hij was gevraagd om rechter te worden. Hij maakte bezwaar, maar de mensen zeiden dat het onwettig zou zijn als iemand anders die minder kennis heeft dan hij dit ambt zou bekleden. Die noodzaak om hem als rechter te benoemen maakte dat hij krankzinnig werd. Hij vervolgt met deze twee verzen:

